Het industrieel Atrium |Connecting industrial history

Kenniscentrum voor industrieel erfgoed |Documentatie, Informatie, Expositie

Hatema

Preview van de bedrijfsfilm is gemaakt door de mediagroep van Industrieel Erfgoed Helmond

Tekst: Giel van Hooff, historicus verbonden aan Het Industrieel Atrium

De geschiedenis van dit Helmondse textielbedrijf gaat terug tot het midden van de 19e eeuw. Het begin was bescheiden. Rond 1850 telde de stad een tiental thuisweefondernemingen. Hun bedrijfshuisvesting was niet al te groot: het meeste werk (het weven) gebeurde tenslotte elders, bij de thuiswevers. Het fabrieksgebouwtje van de firma Bots uit 1840 (nu bloemsierkunst Valentijn) geeft ons een idee. Naast deze en enkele andere grootondernemingen met ettelijke honderden handwevers in dienst, waren er ook diverse kleinere ondernemingen. Deze hielden zich vaak in compagnonschap met het handweefbedrijf bezig. De centrale werkzaamheden als scheren van de ketting en het verven van de garens vonden plaats in eenvoudige werkplaatsen naast of achter een woonhuis.

Zo was ook vooraan in de Veestraat het werkhuis van de in 1855 opgerichte fa. Leyten, Kluskens & Co te vinden. Naast de zwagers Jan Kluskens en Antoon Leijten was er dus nog een derde compagnon, Peter de Wit, de textielvakman in deze vennootschap. Na het overlijden van de tweede firmant kwam in 1864 een nieuwe vennootschap tot stand tussen Peter de Wit en Jan en Alfons Leyten; doel: het fabriceren katoenen, linnen en wollen manufacturen. In 1869 ging De Wit verder met de zaak, samen met de weduwe van Jan Leyten.

Hatema

De Wit & zoon

In 1887 werd de vennootschap ontbonden. Het was tot dan toe nog een handweefbedrijf, terwijl al diverse mechanische stoomweverijen in Helmond te vinden waren. De Wit kon nu, mede met de opbrengst van de boedelscheiding zelfstandig verder. Bij het nabijgelegen Karelstein (op de gemeentegrens met Aarle-Rixtel) stond de voormalige mechanische bontweverij van de firma Fischer Blom te koop. Hierheen verplaatsten zich de bedrijfactiviteiten en ook het gezin van De Wit. Hij kreeg al spoedig hulp van zijn zoon P.J.J. ofwel Piet (geboren 1869). Mede dankzij de financiele vinbreng van een van de kasteelheren Emile Wesselman ging het al gauw crescendo met de firma De Wit & zoon. De onderneming kreeg nog meer vleugels nadat Piet de zaak na de dood van zijn vader, in 1896, overnam. In 1898 kwam er een groots opgezette NV tot stand, de Nederlandsche Textiel-Industrie; het was de eerste geheel elektrische weefonderneming in Nederland. De belangrijkste aandeelhouders waren naast Piet de Wit (die zijn bestaande fabriek inbracht) de Amsterdamse textielhandelaar C.M. de Vries en de al genoemde Emile Wesselman. Door diverse oorzaken volgde al na twee jaar een faillissement.

Niet bij de pakken neer

Karelstein werd verlaten, maar Piet zat niet bij de pakken neer. Al gauw pakte hij de textieldraad weer op en in 1902 volgde de oprichting van de firma De Wit & Co. Piet en zijn oom Kobus startten met de fabricage van een voor Helmond en omstreken nieuw product, nl. grove goederen uit afvalgarens. Hiertoe schakelde men aanvankelijk vooral thuiswevers in de omgeving in; de afwerking besteedde men grotendeels uit. De zaken liepen goed en in 1904 nam de firma een bestaand bedrijfspand op het Hoogeind over om daar een bescheiden weverij tevens ververij en ruwerij onder te brengen. Een belangrijke schakel in het hele proces was de grondstof, garen van afvalspinnerijen. Piet, inmiddels alleenheerser in zijn bedrijf, zag al spoedig in dat dit onderdeel ook in eigen hand moest komen. In 1908 volgde dan ook de oprichting van een eigen spinnerij terwijl tevens de weefcapaciteit vergroot werd. In Helmond waren toen geen spinnerijen voorhanden en de kennis hiervoor moest helemaal van buitenaf komen. Vervolgens ging het een aantal jaren alleen maar verder vooruit met de jonge onderneming.

Hatema

 

In 1909 kwam er een flanelweverij bij en elektrische verlichting tot stand terwijl het jaar daarop de fabriek verder geëlektrificeerd werd. Het gebrek aan geschikte wevers leidde in 1912 tot een filiaal te Geldrop. De groei werd mede gestimuleerd doordat de vraag naar het belangrijkste product, paardendekens, enorm toenam onder invloed van de toenemende oorlogsspanningen. De uitbreiding van zaken en de toegenomen behoefte aan bedrijfskapitaal leidde in 1913 tot de oprichting van de NV De Wit’s Blanket Manufacturing Company, met een kapitaal van ƒ 800.000. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was niet zozeer de afzet een probleem (winst over 1917: ruim een half miljoen gulden) als wel de grondstofvoorziening. In 1917 kwamen nog grote uitbreidingen in Helmond tot stand, twee gebouwen van 1400 respectievelijk 3000 m².

Naast zijn bedrijfsbezigheden zag Piet ook nog kans voor politieke activiteiten. Zo werd hij achtereenvolgens in 1911 gemeenteraadslid, in 1912 wethouder, in 1915 lid van Provinciale Saten en tot slot in 1923 lid van de Tweede Kamer. Ook vond hij nog tijd voor een privé-onderneming: de ontginning De Dompt onder Gemert.

De firma sloeg zijn vleugels na de Eerste wereldoorlog nog verder uit, met de oprichting, in 1917 respectievelijk 1920, van filialen te Gemert en Deurne. Maar de expansie was gestoeld op een wankele financiering. De bedrijfsvoering was ondoorzichtig en chaotisch; om in weverstermen te blijven: Piet knoopte het ene eindje aan het andere totdat de draad brak. In 1925 volgde een geruchtmakend faillissement. Piet moest met zijn gezin andermaal zijn woning verlaten, dit keer zijn trotse burcht, het Pea-park.

Hatéma

De curatoren slaagden na enkele maanden uiteindelijk in een doorstart. Een ondernemer, tevens lid van de Eerste Kamer, Van der Lande uit Deventer, was op zoek naar een bedrijf voor zijn zoon en stak de helpende hand toe. In 1926 kwam de NV De Wit’s Dekenindustrie tot stand. Het bedrijf droeg nog altijd de naam van de grondlegger die ook feitelijk de lakens & dekens uitdeelde. Zijn mededirecteur, de oudste zoon van Van der Lande, kreeg aanvankelijk weinig voet aan grond. Maar de oude roekeloze wijze van bedrijfsvoering keerde zich na verloop van tijd toch tegen De Wit. In 1930 moest hij het veld ruimen. Om de financiele zorgen te verlichten kwam dat jaar de NV Hatéma (Helmondsche Textiel-Maatschappij) tot stand, die als een financieringsmaatschappij en tevens als verkoopmaatschappij fungeerde. De onderneming wist de jaren dertig redelijk door te komen, zij het dat er vooral in de dochterbedrijven grootscheepse ontslagen vielen. De directie koos voor verbreding van het productieassortiment. In 1930 startte men met de vervaardiging van gordijnstoffen, in 1933 met pluche, in 1936 met kunstleer en het jaar daarop met kledingstoffen. In het totaal werkten er in de drie vestigingen (Gemert was al in de jaren ’20 afgestoten) in 1938 1000 arbeiders.

Hatema

Oorlog, herstel & groei

In 1951 werd op de drie productielocaties van De Wit’s Textielnijverheid uitgebreid het 25-jarig bestaan van de vennootschap en tevens het zilveren jubileum van directeur ALM, ofwel Anton, van der Lande gevierd. Voor de viering konden de organisatoren op alle bedrijven over een goed geoutilleerde kantine beschikken, een van de verworvenheden van het sociale beleid van de directie. Deze stimuleerde volop het verenigingsleven in eigen kring: er waren naast de gewone personeelsvereniging ook nog toneelverenigingen die in dit TV-loze tijdperk zeer populair waren. Ter verheffing van het culturele vrijetijdsgebeuren liet de directie in 1942 zelfs de bekende acteur Carel Briels voor toneellessen overkomen. Ook sport en spel stonden op het programma en op de locatie te Helmond was er zelfs een eigen zwemgelegenheid. Verder besteedde men veel aandacht aan pers en publiciteit, onder meer door middel van een extern blad ’t Getouw met een eigen uitgavenreeks, waarnaast sinds 1938 ook een goed verzorgd Personeelsorgaan verscheen, als eerste binnen de Helmondse bedrijven.

In schril contrast met deze sociale activiteiten stond het politieke bewustzijn van de familie Van der Lande. De geschiedenis van De Wit’s Textielnijverheid tijdens de bezetting moet nog geschreven worden, maar vaststaat dat de directieleden Van der Lande zich aan economische collaboratie schuldig hebben gemaakt. Vier leidinggevenden, onder wie directeur ALM van der Lande en twee zonen, zijn daarvoor na de bevrijding bestraft. De bedrijfsgebouwen en de inventaris liepen tijdens de bevrijdingsstrijd in 1944 forse schade op. Maar in 1947 werkten er al weer meer arbeiders dan in de vooroorlogse jaren, namelijk 1300. De vraag naar de producten was zelfs zo groot dat enige tijd een bedrijfspand in Den Bosch gehuurd moest worden. In 1954 kon de eigen productiecapaciteit vergroot worden door de overname van de fa. A. van der Heijden & Zoon te Geldrop. In Helmond waren de spinnerijen, finishing en een deel van de weverijen, evenals het centrale verkoopapparaat gevestigd, in Deurne en Geldrop waren uitsluitend weverijen. De onderneming produceerde een breed scala aan producten: naast de aloude dekens (in wol, halfwol, kunstzijde en katoen), dweilen en poetsdoeken kwamen ook kledingstoffen, gordijn- en meubelstoffen en bijvoorbeeld spreien uit de Hatéma-bedrijven. Daarnaast was pluche een belangrijk product.

Economisch floreerden de zaken. De NV keerde tussen 1947 en 1965, op een enkel jaar na, jaarlijks 9 of 10 % dividend uit. Het personeelsbestand bleef in die periode licht groeien, van 1650 in 1954 tot circa 1800 arbeiders begin jaren zestig. Wel was er nogal wat personeelsverloop. De krapte op de arbeidsmarkt leidde tot het aantrekken van Belgische en Spaanse arbeidskrachten vanaf 1962. Binnen de directie trad een tweede generatie Van der Lande naar voren, maar ook na zijn formele aftreden als president-directeur hield Anton de touwen strak in handen.

Overnames, fusie en teruggang.

De jaren zestig vormden een dynamische periode qua bedrijfsstrategie. Nog steeds mikte men op een grotere diversificatie. In dat verband werd in 1962 een meerderheidsbelang genomen in het Helmondse NV Eurocarpet, dat vervolgens in 1964 geheel werd overgenomen. De tapijtproductie hiervan werd aanvankelijk ondergebracht te Geldrop maar al eind 1966 weer verplaatst naar een gloednieuwe fabriek te Sittard. In Luxemburg kwam een filiaal en in Spanje werd een gezamenlijke onderneming voor de productie van kunstleer (Suwide) opgericht. Verder maakte men vanaf 1963 samen met Philips en Erres elektrische dekens. Tegelijkertijd werd ook nog een samenwerking met Texoprint (een bundeling van Nederlandse textielbedrijven, waaronder de Vlisco) aangegaan. Maar de kentering voor de Nederlandse textielindustrie was al in zicht. In hetzelfde jaar dat de trijpweverij van Leo Schellens & Co. te Eindhoven werd overgenomen, in 1968, moesten 60 man ontslagen worden vanwege de sterk krimpende afzetmarkt voor dekens. In 1969 kwam het tot een fusie met Texoprint.

Hatema

Met de werkgelegenheid ging het vervolgens alleen maar teruguit. Zo staakte men in 1971 de dekenfabricage helemaal. Hatéma concentreerde zich vervolgens, inmiddels als onderdeel van Gamma Holding, op de productie van interieurtextiel. Rond 1980 werkten hierin nog een 600 mensen, maar hun werkgelegenheid stond zwaar onder druk. Een eerste gedwongen ontslaggolf kon in 1981 nog afgewend worden door een grootscheepse VUT-regeling, maar in 1983 vielen er toch 60 ontslagen onder het Hatémapersoneel in Sittard en Helmond. Voorwaartse integratie door de oprichting van eigen Hatémawinkels vanaf 1986 betekende slechts uitstel van executie. Het productiebedrijf te Sittard kwam uiteindelijk los van Gamma Holding te staan en de winkels werden eind jaren ’90 van de hand gedaan. In Helmond restte toen nog de productie van kunstleer onder de naam van Planox, omstreden in de omgeving vanwege de luchtvervuiling. Deze is anno 2005 inmiddels ook al weer geruime tijd ‘opgelost’. Van De Wit’s Textielnijverheid en de Hatéma restten nog slechts producten, verhalen en herinneringen. De bedrijfsgebouwen te Helmond zijn geheel gesloopt voor het nieuwbouwplan Suytkade. Alleen in Geldrop en in Deurne zijn nog overblijfselen te zien van dit markante bedrijf.